-
1 brechen
brechen2 overgeven, braken3 (te voorschijn) schieten, stormen♦voorbeelden:1 brechend, zum Brechen voll • tot barstens toe vol, propvolII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (ver)breken ⇒ doorbreken; schenden3 opgeven, braken♦voorbeelden:das Gesetz brechen • de wet schenden -
2 sein Ehrenwort brechen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский